’t Is nacht

 


 

’t Is nacht.

 

Uit zaal 10 sluipt heel stil,
’n Zuster die op wandeling wil.
Juist wil ze daar nemen een blik,
als ze haast verstijfd van schrik!

Ze krijgt ’n felle straal licht,
als ze omkijkt, in haar gezicht.
Ze denkt: “Ik ga er van door,
ik zal er niet voor buigen hoor!”

Zo rent ze door de deur heel vlug,
naar zaal 10 dan weer terug.
“Ha, dat is toch wat verdacht”,
denkt de controle van de wacht.

En met grote jappen-spoed,
volgt hij de Zuster op de voet.
Als hij de zaal dan binnenkomt,
staat hij daar geheel verstomd.

Van de vluchtelinge geen spoor,
al licht hij de hele zaal ook door!
Hij bromt: “Wie was dat toch zoëven?”
niemand geeft ’n teken van leven.

Dan gromt hij in zijn baard nog wat:
dat hij er niets van snapt, geen spat!
Dan sloft hij rustig maar weer heen,
en onze Zuster is tevree’n.

Ze slaakt van verlichting nu ’n zucht,
waar was ze zo gauw heen gevlucht?
Toen ze jappie achter zich hoorde lopen,
was ze met mantel en sloffen in bed gekropen.

Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia