Zaal 10

 


 

Zaal 10.

 

Honderdvierenveertig mensen,
allen op die ene zaal!
Vrouwen, jongens, meisjes, babies,
dat gaf wel eens ’t grootst kabaal!

Wij twintig Zusters op twee britsen,
gescheiden door een meter straat.
En hadden bij ons in de woning,
vier kind’ren der familie Flaat.

Op zevenenveertig en ’n halfje,
daar mocht je heer en meester zijn.
Maar was je breedte ’n halve meter,
dan lag je al op vreemd terrein.

Toch wisten wij ons wel te schikken,
we lagen om en om in bed:
Je hoofd met naast je twee paar voeten,
en hadden soms de grootste pret.

Want ’s nachts dan kon ’t wel gebeuren,
dat j’een teen kreeg in de mond gestopt.
Of dat j’in nare droomgevallen,
aan beide zijden werd geschopt.

Overdag dan was die slaapzaal,
werkplaats, refter en kapel.
En ’s morgensvroeg en ’s avonds zeven,
dan stond j’er kaarsrecht voor ’t appèl!

Waar moest je heen met je bagage?
Wel, alles moest daar op die plek!
Achter, onder, op je bultzak,
zo’n bergplaats was toch heus niet gek!

Overdag dan mocht je komen,
’t was alles netjes voor mekaar!
Je spreidde over al die rommel,
’n deken uit en kees was klaar!

Op de grond daar was wel ruimte,
maar onder britsen mocht niets staan.
Vond Sien daar wat, dan was ’t een reden,
om iemand driekwart dood te slaan!

Lies Keulen – Zuster Josepha Cornelia